Een jaar of twaalf was ik, toen ik mijn eerste pilsje dronk. Het smaakte me niet, was bitter en wrang. Wat me wel smaakte was het idee dat ik bier dronk en alle beelden die er omheen zweefden. ‘Stoer’, ’mannelijk’, ‘gezellig’, ‘er bij horen’, ‘volwassen’, ‘genieten’. Als je alle bierreclames op een rijtje zet, weet je zo ongeveer wat ik voelde die eerste keer. Wij mannen worden in de reclame immers hooguit aangesproken op dat niveau. Bij mij speelde een rol dat mijn vader enkel een biertje dronk wanneer een hittegolf zorgde voor onlesbare dorst. Dan bleef het bij één flesje. De zuinigheid van de vijftiger en zestiger jaren hield de mensen nuchter. Hij zag wel graag de zon in het water schijnen, zeker als het om zijn kinderen ging, en moeke speelde haar ontmoedigende rol met verve en begrip. Het was een verjaardagsfeestje. Bier hoorde daarbij. Het stroomde, maar in de bedding van de relatieve armoede en zuinigheid van die jaren. De naoorlogse maatschappij in volle opbouw en wij babyboomers, nu de aanzwellende grijze golf, zetten de eerste stappen in de richting van een aarzelende puberteit.
Ik rookte al, half stiekem en half omdat het mocht. Tussen de glazen bier stonden ook wat glaasjes met sigaretten. Roxy, vaders merk, en Miss Blanche, een Virginia, voor de dames. Met drank en tabak was je er vroeg bij in die jaren; de genotsmiddelen hadden nog niet het odium ongezond te zijn. Het wonderlijk was dat je tegelijk lang kind bleef. Als puber voelde ik uiteraard dat er wat gaande was met mijn lijf, maar verder verkeerde ik nog helemaal in een levensfase die mijn vader met ‘urstebokser’ placht te benoemen; een jongeman die bij de plechtige communie zijn eerste lange broek (boks) was gaan dragen. Als het om seks ging, zo groen als gras. Ik had als plattelandskind de ogen goed de kost gegeven op momenten dat er iets spannends gebeurde tussen koe en stier en merrie en hengst maar (officieel) had dat mij nog niet op het idee gebracht dat er bij man en vrouw ook iets vergelijkbaars denkbaar was. Ik herinner me overigens dat ik eigenlijk veel meer wist dan niets maar dat was ‘natuurlijk verworven’ kennis die nog geen doel leek te dienen. Zolang pa en moe het belangrijkste identificatiemodel zijn, komen gedachten aan seks niet spontaan in je op; dat lijkt van alle tijden…
Tot zover een tableau van toen ik al rookte en mijn eerste pilsjes nuttigde. Maar ik weid te ver uit. Ik wilde het hebben over jeugd en drank. De aanleiding is een wetswijziging per 1 januari die gaat verbieden om drank te verkopen aan jongeren onder 18 jaar. Mijn eerste impuls was ‘betutteling’, ‘de klok wordt teruggedraaid’, maar zoals bovenstaand sfeerbeeld aangeeft, strookt die impuls niet één op één met de realiteit van 2013.
Wat zich in ons tijdsgewricht lijkt te wreken, is een heel venijnige combinatie van factoren. Jeugd die van heel veel zaken (technisch) uitstekend op de hoogte is maar vaak weinig kaders aangereikt krijgt om met haar kennis om te gaan. Geld dat in overvloed voorhanden is; vaak uitstekend gebruikt wordt maar ook heel vaak om belangrijke zaken af te kopen, zoals opvoeding, begeleiding en aandacht. Drank die in overvloed voorhanden is en voor een paar centen binnen handbereik. Dit ook nog in samenspel met fabrikanten en wederverkopers die nogal gedachteloos op zoek zijn naar afzetmarkt. Samengevat komt het er op neer, dat drank overal rijkelijk vloeit en dat jongeren van nu in heel dwingende mate consumenten zijn geworden en doorlopend als zodanig worden aangesproken. De verleidingen zijn van een totaal andere orde dan in onze jeugd, zei opa, vooral vanwege de mogelijkheid om alle behoeften moeiteloos en ogenblikkelijk te bevredigen.
Een nog doorslaggevender verschil met de dag van vandaag is echter de kennis die beschikbaar gekomen is over de ontwikkeling van het menselijk brein en de invloed die alcohol daar op uitoefent. Onze hersenen zijn pas klaar als we een heel eind in de twintig zijn en het is eenduidig aangetoond dat het gebruik van alcohol veel nadeliger inwerkt op de ontwikkeling ervan dan ooit vermoed werd. Samen met de enorme beschikbaarheid van alcohol en de neiging van jongeren om de grenzen op te zoeken en dit vaak hardnekkig te blijven doen, zorgt dit ervoor, dat het wezenlijk om een andere orde gaat dan het pilsje dat wij dronken als snotneuzen. Je bent geneigd om te denken aan excessen als comazuipen maar dat vertroebelt alleen maar dat drank al heel snel een fnuikende invloed heeft op jonge hersenen in de groei naar rijpheid. En dan gaat het meteen over talent, ontplooiingskansen en levensgeluk die verloren gaan, met alle maatschappelijk gevolgen van dien.
Drank, en vooral bier, is vertrouwd onderdeel geworden van ons leven en wordt nauwelijks nog als luxe beleefd. Daarmee is drank te vanzelfsprekend geworden om de gevaren ervan goed te onderkennen. Dat geldt voor ons volwassenen en nog meer voor onze jeugd die sowieso soms geneigd is risico’s niet te zien of zelfs op te zoeken. Mijn, onze, eerste impuls om het verleggen van de alcoholgrens te beleven als bevoogding, is bij nadere beschouwing dus niet veel meer dan een gemakzuchtige dooddoener.
Los daarvan kunnen we er niet onder uit dat het maken van wetten één ding is, maar het afdwingen van de naleving een wezenlijk andere aangelegenheid. Daarom is het ons aller verantwoordelijkheid om ervoor zorgen dat het in onze hoofden indaalt dat het oppassen is met alcohol. Minstens even belangrijk als zo’n nieuwe wet is dus dat het onze beleving wordt, dat alcohol een aangenaam genotsmiddel is op voorwaarde dat we er goed mee omgaan. Dan hebben we het over bewustwording. Waar het om tabak gaat, is het mettertijd gemeengoed geworden om in die lijn te denken; waar het gaat om alcohol moet die knop in veel hoofden nog omgezet worden. ‘Alles met mate!’ leerden wij vroeger en zuinigheid en armoede zorgen voor een stevig steuntje in de rug. Nu moeten we het vooral hebben van onze eigen hersenen en op die manier wordt de cirkel dus rond. © Ben Bongaards